vrijdag 30 oktober 2015

Meespeelpartituur 'eten'

Meespeelpartituur 'eten' 



Ik heb voor deze opdracht een meespeelpartituur gemaakt van een zelfbedachte melodie.
De naam 'eten' heeft hij te danken aan het feit dat ik voor de partituur alleen maar voedsel of drinken gebruik heb. Dit is erg handig indien je als school niet of nauwelijks in het bezit bent van materialen of als de materialen op dat moment al in gebruik zijn.

Benodigdheden/legenda:
-pakken rijst
-bestek
-glazen voor ongeveer een/derde gevuld
-zelfde soort glazen maar dan helemaal gevuld
-beschuit
-zelfde soort glazen met een rietje (hoeveelheid water niet relevant)


Mijn doel is dat de kinderen aan het einde van de les kunnen uitleggen dat je geen muziekinstrumenten nodig hebt om muziek of een ritme te maken.


Iedereen krijgt een van bovenstaande 'instrumenten' en een kopie van de meespeelpartituur. De soorten instrumenten moeten ongeveer gelijk verdeeld zijn, zodat geen instrument de overhand neemt. Ik leg ze uit dat dit blad aangeeft wanneer ze hun instrument moeten gebruiken: Je leest de partituur van links naar rechts, regel voor regel. Hier vertel ik bij dat ze bij de leegtes uiteraard niks moeten doen. Ik geef de maat aan door een van de pakken rijst te nemen en voor te doen op welk tempo die achter elkaar geschud worden. Ook vertel ik dat ieder plaatje voor een keer schudden staat.
Dan vraag ik of iedereen die een pak rijst heeft gekregen het tempo na kan spelen. als dit goed gaat, dan neem ik een mes en vork en geef de maat van mes en vork aan. Als dit duidelijk is laat ik ze even samen oefenen, en dan leg ik het weer stil. Ik vraag de klas wat ze opvalt aan de rest van de partituur en waarom het ene glas voller is afgebeeld dan het andere. Daarna vraag ik ze of ze denken dat dit ook verschil in klank zal opleveren.
Vervolgens laat ik de partij met het bijna lege glas tegen hun glas slaan met een lepel, en daarna de partij met het gevulde glas. Zo horen ze direct het verschil. Ik vertel dat ook voor de glazen geldt dat je per afgebeeld glas maar een keer tegenaan hoeft te slaan en dat alleen de partij met het beschuit twee keer langs elkaar heen wrijft. Dit doe ik ter verduidelijking nog even voor.Als laatste komt het glas met het rietje erin. Hier moeten ze in blazen om zo een bubbelend geluid te maken door het blazen van bellen. Dit doen ze zo'n drie seconden.
 Het verschil in klankhoogte is duidelijk terug te zien in het gebruik van de glazen, waarbij blijkt dat een leger glas een ander geluid maakt dan een vol glas.Klankduur is er, al dan wel subtiel, ook in terug te vinden: Het blazen in het glas duurt bijvoorbeeld naar verhouding veel langer dan de korte omhoog-omlaag beweging die je maakt om geluid te maken met het pak rijst. Ook bij het tikken tegen je glas kun je hier wat van merken, want vaak hoor je de klank langzaam vervagen, maar hij is er dus nog wel !



Als voorbeeld heb ik een stukje voorgespeeld, het laatste deel kon ik niet voordoen in verband met gebrek aan beschuit en rietjes. Houd bij het luisteren in gedachte dat het de bedoeling is deze partituur met meerdere mensen te spelen en in het voorbeeld ik alleen gespeeld heb, waardoor het hier en daar eventueel wat minder kan klinken qua geluid of timing. 



Luisteropdracht Muziek, 'Pas si simple'

luisteropdracht muziek (bovenbouw), Pas si simple


Ik heb een luisteropdracht bedacht bij het nummer 'Pas si simple' van Yann Tiersen. Hiervoor heb ik een werkblad gemaakt die de kinderen in moeten vullen. Mijn doel is om de analytische luisterstijl te bevorderen en de vragen die ik gemaakt heb zijn dan ook hierop gericht. Verder moeten ze de antwoorden opschrijven op het werkblad en valt de opdracht onder het domein 'noteren'.

De reden dat ik voor analytisch gekozen heb is dat ik denk dat kinderen over het algemeen meer naar het totaalplaatje van een liedje zullen luisteren dan naar afzonderlijke aspecten, zeker bij een liedje waar geen tekst bij zit. Door ze analytische opdrachten te geven zullen ze ook ontdekken dat er eigenlijk best veel instrumenten in dit nummer voorkomen en dat er een instrument bij zit waar je niet zo een, twee, drie aan zou denken (typemachine) .
Verder heb ik wel twee vragen die onder een andere luisterstijl vallen: Namelijk de creatieve. Dit heb ik gedaan om toch wat variatie te bieden in de vragen, wat het naar mijn mening een leuker werkblad maakt.

Tijdens het maken van de opdrachten laat ik het nummer herhaaldelijk afspelen, en ik vertel ze dat het de bedoeling is de tijd te nemen voor de vragen en ongeveer een vraag per keer te beantwoorden.

Tijdens het maken van de opdracht zijn de kinderen aan het luisteren naar de muziek, analyseren ze die, noteren ze hun antwoorden, geven ze -in een geval- hun mening en creëren ze teksten bij de muziek.

Ik open de les door uit het niets de muziek aan te zetten. Als het nummer is afgelopen vraag ik ze wat te vertellen over dit liedje en wat ze allemaal hoorden. Omdat ze uit nieuwsgierigheid wel geluisterd zullen hebben maar geen opdracht hadden en dus niet hebben opgelet, kunnen ze weinig tot geen antwoord geven op mijn vraag. Dan vertel ik ze dat we om die reden het liedje nog een paar keer gaan maken en aan de hand van een werkblad gaan kijken wat we nog meer kunnen ontdekken over het nummer.

Het nabespreken doe ik door met zijn allen in een kring te gaan zitten en de vragen samen door te nemen. Zo kunnen ze elkaar aanvullen op hun antwoorden. Bij de woorden die ze eraan relateerden vraag ik waarom ze juist die woorden gekozen hebben en wie deze woorden ook hadden en wie nog wat anders gekozen had. Van de teksten laat ik een paar voorlezen.








Update: Aan de hand van de tip die ik hieronder ontvangen heb, voeg ik bij deze nog wat toe aan mijn opdracht. In plaats van dat ze na mijn instructie meteen aan de slag gaan met het werkblad, zal ik eerst vragen of ze allemaal rustig door de klas willen lopen. Als ik dan de muziek weer aanzet, wil ik dat ze blijven lopen maar daarbij bewegen op de muziek. Ik vraag ze te letten op hoe ze zelf op de muziek bewegen, hoe anderen op muziek bewegen, of er verschillen in zitten, et cetera. Dit valt onder een creatieve luisterstijl en het domein bewegen.





Bron: Neviru m. (2008, 03 december). Yann tiersen - Pas si simple [Videobestand]. Geraadpleegd op 30 oktober 2015, van https://www.youtube.com/watch?v=9q0crMIBZLw

Lesvoorbereiding 'Monster van Loch Ness'

Lesvoorbereiding  'Monster van Loch Ness'


Een van de opdrachten was om een lesvoorbereiding te maken bij een van de beeldend lessen die we gehad hebben. Hierbij heb ik gekozen voor 'de Ansichtkaart van het monster van Loch Ness'-les, omdat ik dit zelf een hele leuke les vond en ik werken met ecoline en Oost-Indische inkt meer bijzonder vind dan werken met verf of kleurpotloden.

Lesdoel: Aan het eind van de les kunnen de kinderen een monster in het water (Monster van Loch Ness) maken geheel geïllustreerd met patronen en zonder gebruik van vaste lijnen. 




Benodigdheden:
-potjes ecoline
-kroontjespennen
-potjes Oost-Indische inkt
-papier
-potlood (en gum eventueel)
-penselen
-potjes water









Introductie,

Ik begin de les met het maken van een woordweb. In het midden van het web zet ik het woord ‘watermonster’. Hier kies ik bewust voor in plaats van alleen 'monster', zodat er geen kenmerken in het woordweb terecht komen die ze later in de opdracht niet kunnen gebruiken.

Informatie

Mogelijk noemt een leerling al ‘het monster van Loch Ness’ zelf, wat een mooie overgang is naar de uitleg van de les. Wordt het monster in kwestie niet genoemd, dan stel ik na een tijd de vraag aan de kinderen wie wel eens gehoord heeft van het monster van Loch Ness. Hier vertel ik bij dat Loch Ness een meer in Schotland is en vertel ik over de mythe van het monster.

Instructie

Ik vertel dat we een ansichtkaart gaan maken van Loch Ness en we , omdat het gebied zo bekend is door de mythe, ook het monster van Loch Ness op de kaart zetten. Ik vertel erbij dat het monster duidelijk te zien moet zijn op de kaart (monster speelt de hoofdrol) en dat een voorwaarde voor het maken ook is dat het monster eng moet zijn. Dan vertel ik ze over het materiaal. Eerst krijgen ze een blaadje waar ze op papier een schets moeten maken, dan gaan ze aan de slag met de Oost-Indische inkt en als dat klaar is kleuren ze het geheel in met ecoline. Ik vertel ze dat ze de schets niet te dik moeten maken, omdat ze eenmaal aangekomen bij de Oost-Indische inkt geen vaste lijnen meer mogen gebruiken. Ze moeten dan alles vormgeven met behulp van patronen en als ze de lijnen te dik zouden zetten zou je de potloodlijnen nog kunnen zien. Ik kijk of er nog vragen zijn en geef na het beantwoorden van de eventuele vragen vijf kinderen de opdracht om de spullen uit te delen; De blaadjes, de kwasten en pennen, de Oost-Indische inkt, ecoline en potjes water.

Begeleiding:

Terwijl ze aan het werk zijn loop ik rond om te kijken of iedereen aan de slag kan. Voor de kinderen die er moeite mee hebben help ik ze met associëren: Waar denk je aan bij een monster? Wat maakt een monster zo eng? Hoe zien zijn tanden eruit? Scherp of bot? Kijkt hij blij of boos? En wijs de leerling daarbij ook op het woordweb dat we aan het begin van de les gemaakt hebben. Zodra ik zie dat de eerste   leerlingen overschakelen naar de Oost-Indische inkt vertel ik de klas
dat ze het kroontje van de pen er alleen met het topje in hoeven te dopen, en dat het inktdruppels en vlekken kan veroorzaken wanneer je hem er wel verder in doopt. Ik geef aan dat hetzelfde voor de kwasten en de ecoline geldt. Ik loop weer rond om te zien hoe het gaat. Ik heb vooraf bewust geen aanwijzingen of voorbeelden gegeven bij het maken van patronen, zodat ze er zelf meer over moeten nadenken en het ze niet voorgeschoteld wordt. Indien er toch vragen over komen, vraag ik ze te overleggen of rond te kijken bij anderen, indien het echt niet lukt doe ik wat op een kladpapier voor. Ook met de ecoline laat ik ze eerst wat ‘aanrommelen’ in de hoop dat ik iemand uit zichzelf de ecoline met water zie mengen. Dan leg ik de les stil, zodat die leerling kan vertellen over het effect dat water mengen met ecoline geeft ten opzichte van het niet mengen. Zo leert de klas van een andere leerling hoe ze bijvoorbeeld goede kleurovergangen kunnen maken en ecoline op nog een andere manier kunnen gebruiken.

Afronding:
Een kwartier voor tijd leg ik de les stil en vertel ik dat het tijd is om op te ruimen. Ik roep de vijf eerdere uitdelers weer bij me en geef ze ieder een eigen ding om op te ruimen (ecolinepotjes, kroonpenselen, enz.). Dit doe ik bewust, zodat iedereen weet wat zijn taak is en er niet gedacht kan worden dat iemand anders dat wel opruimt. De rest van de klas geef ik de opdracht om de tafels schoon te maken en hun tekening op te hangen of te drogen te leggen. Ik geef aan dat ik het binnen vijf minuten schoon en opgeruimd wil zien.
Is het lokaal eenmaal goed opgeruimd, laat ik iedereen weer op zijn plek zitten en vraag ik wat ze van hun monsters vinden en wat ze lastig vonden aan de opdracht. Ook vraag ik ze wat ze precies verwerkt hebben in hun werk dat het monster er eng uitzag. 

Liedje aanleren.



Liedje aanleren bovenbouw


De opdracht was een liedje uit te kiezen, die in te zingen en vervolgens te beschrijven hoe je die zou aanleren aan een groep kinderen. Ik heb gekozen voor het nummer 'Hallelujah', oorspronkelijk van Leonard Cohen maar tegenwoordig al door honderden anderen gecoverd en opnieuw uitgebracht.
Ik heb voor dit nummer gekozen omdat ik denk dat het een leuk nummer voor ze is. Het is namelijk een nummer dat qua refrein bij vrijwel iedereen bekend is, zo ook bij hen. Daarbij wordt het nummer echt als lied voor bij een kampvuur gezien, en laat groep acht nou juist de groep zijn die vaak aan het einde van het schooljaar met zijn allen op kamp gaat! Dat er wat moeilijke woorden voor ze tussen kan zitten in het nummer zal niks uitmaken denk ik. Ze zingen het nummer vooral om de sfeer die hij opwekt/versterkt en niet om de tekstuele inhoud. Evengoed als dat ze een nummer met onzinwoorden kunnen zingen zolang ze maar op papier staan, zullen ze dit ook kunnen zingen zolang ze de tekst maar op papier hebben. Het doel van mijn les is dat ze aan het einde van de les het hele nummer kunnen zingen zonder mijn begeleiding.







Het liedje leer ik aan als volgt


Oriëntatie
(Les opening; doel van de les verhelderen, wat weten de kinderen al van dit onderwerp?)

Ik laat ze eerst allemaal in een kring zitten, en om in de stemming te komen van de muziekles beginnen we eerst met het zingen van een ander liedje. Dan vertel ik dat we vandaag een nieuw liedje gaan instuderen, en dat het lied een echt kamplied is en het zo'n 200 keer gecoverd is. Dan vraag ik of iemand weet over welk nummer ik het heb. Indien het niet geraden wordt zing ik het refrein voor ze voor, om te zien of dit herkenning oproept. 


Uitleg / instructie
(Wat doe jij? Wat zeg je? Hoe bewaar je de orde (welke regels herhaal je?) en hoe houd je het overzicht over de groep?)

Ik vraag of iedereen wilt gaan staan, met de benen iets uit elkaar en de knieen wat los en de schouders ontspannen. Het is belangrijk dat ze voor ze beginnen een goede lichaamshouding hebben. Daarom besteed ik hier ook zo'n tien minuten van mijn les aan. Eerst laat ik ze hun hoofd over hun borst rollen. Ik laat ze bewust niet hun hoofd in hun nek rollen omdat er gedacht wordt dat dit slecht kan zijn. Hierna ga ik over op een conditie-oefening. We gaan appels uit de boom plukken, een rekoefening waarbij je je armen om de beurt steeds zo ver mogelijk in de lucht steekt om 'de hoogste appels uit de boom te plukken'. Als laatste laat ik ze een simpel liedje neuriën dat iedereen kent als 'Berend Botje' om zo de stembanden op te warmen. Bij het neuriën laat ik ze de letters 'm' , 'n', 'v', en 'z' gebruiken, omdat dit stemhebbende letters zijn.

Dan ga ik over op het aanleren van het liedje. Vooraf stel ik ze een luistervraag; zo laat ik ze focussen op het liedje, en krijgen ze hem alvast een keer te horen. De luistervraag die ik aan ze stel is hoe vaak het woord 'hallelujah' gezongen wordt (17 keer) . Dan zet ik de muziek aan en zing ik het liedje voor ze. Nadat de kinderen antwoord hebben gegeven op mijn luistervraag, deel ik ze de teksten uit.

Dan zing ik het eerste couplet voor. Nu hebben ze dit nog een keer kunnen horen.Vervolgens zing ik de eerste zin, dan zingen zij de tweede zin, en zo om en om. Dan doe ik hetzelfde met couplet twee en daar pak ik het refrein bij mee: Ik zing dit dus ook eerst alleen voor en dit doen we ook om en om. Als dat erin zit, zingen we alles wat we geoefend hebben achter elkaar, maar nu zingen zij de eerste zin en ik de tweede en zo om en om.Nu zit een groot deel van het nummer er al in, omdat het derde en het vierde couplet plus het daaropvolgende refrein hetzelfde klinkt als couplet een en twee plus het refrein. Daarom zing ik dit ook niet aan ze voor maar zingen we deze meteen om en om. Het laatste stukje klinkt net iets anders dan de andere stukjes: Dit is het laatste stukje dat ik voorzing en met ze oefen. Dan laat ik ze het hele nummer zingen en zing ik waar nodig mee ter begeleiding. Dit doe ik bijvoorbeeld bij het derde en vierde refrein als dat toch nog niet helemaal lukt, maar zeker bij het laatste couplet. Indien er nog tijd over is en het nummer er aardig inzit, splits ik de groep in tweeën en laat ik ze het hele nummer zingen, waarbij groep een begint met de eerste zin en groep twee dan de tweede zin zingt enzovoort.


(Wat doen de kinderen? Nadenken, antwoorden, schrijven, luisteren, opruimen, etc.)

De kinderen bewegen en neuriën bij de warming-up, luisteren en concentreren zich bij de eerste keer van het liedje, ze beantwoorden mijn luistervraag. Daarna zingen ze en sluiten we de les af.
Afsluiting
(Feedback en evaluatie)

Ik vraag of iemand het moeilijk vond en wat die persoon er moeilijk aan vond. Als het het niveau van het liedje is (te moeilijk om te zingen, te hoog of te laag, etc) dan weet ik dat ik hier de volgende keer op moet letten. Indien het iets anders is, vraag ik de klas of ze er misschien tips voor hebben. Vervolgens vraag ik of ze het leuk vonden en hoe ze het vonden gaan.



bron: Vrolijk, Roeland. (2013). Nieuw geluid (tweede druk). Noordhoff Uitgevers.





zaterdag 24 oktober 2015

Wachtende man van klei - reflectieverslag beeldend onderwijs

Wachtende man, klei







Betekenis 

De opdracht was om uit een homp klei een wachtende man te kneden. Als ik aan wachtende mensen denk, dan denk ik aan mensen die leunen of onderuitgezakt zitten, ergernis, en vaak kijken of de tijd al voorbij is. Dit laatste doe ik zelf heel veel als ik ergens op wacht, dus dit wilde ik dan ook in mijn eigen wachtende mannetje verwerken.

Vorm

Ik heb verschillende dingen gedaan om mijn mannetje er zo ‘wachtend’ mogelijk uit te laten zien. Mijn mannetje staat niet maar zit, omdat ik van mezelf weet dat wanneer ik lang moet wachten ik er zelf ook maar bij ga zitten. Dan heb ik gewoon geen zin meer om te staan omdat het me allemaal te lang duurt en zoiets ga je dan in je benen voelen. Verder houdt hij zijn arm omhoog met zijn horloge om zijn pols, dit om de tijd te kunnen zien. Om deze zelfde reden heb ik zijn hoofd en nek zo geboetseerd dat die schuin omlaag kijkt, zodat hij dus naar zijn horloge kijkt; het moment waarop je vrijwel zeker weet dat iemand aan het wachten is.
Ik heb mijn mannetje bewust laten zitten in plaats van staan. Zo ziet hij er echt wachtend uit, want als je lang moet wachten ga je daar meestal maar bij zitten. (vormsoort)
Ook heeft het mannetje om zijn pols een horloge zitten waar hij op kijkt, met zijn hoofd schuin gekanteld zodat hij de tijd goed kan zien. (compositie)

Materie

Het materiaal waarmee we gewerkt hebben was chamotteklei, dit hebben we bewerkt met spatels en soortgelijk gereedschap. Ander materiaal had voor mij bij deze opdracht wel gemogen op zich. Niet zozeer als aanvulling, maar misschien een ander soort klei ter vervanging van de klei die we nu gebruikt hebben, omdat ik die toch fijner en bewerkelijker vind.

beschouwing

Vooraf aan de opdracht kregen we meerdere afbeeldingen te zien van wachtende mensen en van standbeelden van wachtende mensen. Echter heb ik niet echt een afbeelding gebruikt ter inspiratie, maar heb ik het volledig gebaseerd op mijn eigen ervaringen met wachten. Welke houding heb ik zelf als ik wacht, wat doe ik als ik wacht, dat soort dingen. Wel leek het mij leuk een wachtende man te maken in plaats van vrouw en heb ik de telefoon waar ik vaak de tijd op check vervangen voor een horloge omdat ik dat kenmerkender vind. Op een telefoon kun je tenslotte ook andere dingen doen dan de tijd checken en een horloge heeft echt als hoofddoel om de tijd te weergeven. 

werkwijze

Dit was de eerste keer dat ik met dit soort klei werkte, want vroeger gebruikte ik zowel thuis als op de basisschool Das klei. Het viel me op dat de klei heel erg hard was en dat het zwaar was om te kneden. Dit vond ik persoonlijk best lastig omdat het een vrij grote homp klei was die ik ,hoeveel kracht ik ook zette, nauwelijks in een vorm kon brengen.

onderzoek

Stap 1: Ik ben begonnen met het kneden van de klei om het zo tot een geheel te maken en ook om de lucht eruit te halen. Hier kwam ik er achter dat de klei heel stevig, ietwat koud en vooral zwaar te kneden is.

Stap 2: Vervolgens begon ik aan het hoofd. Die vormde ik door aan de bovenkant een deel van de klei samen te knijpen en omhoog te duwen. Hierdoor werd de klei op de plek waar ik druk zette wat dunner, en daarboven bleef een bolletje klei over. Dit bolletje vormde het hoofd, en het verdunde deel werd vanzelfsprekend de nek. De rest van de vorm wist ik ook al, omdat het een weergave is van hoe ik zelf ben als ik wacht. Qua houding althans.

Stap 3: vanaf hier vond ik het erg lastig worden. Het hoofd vormen lukt vrij makkelijk, maar het vormen van de armen en de benen en uiteindelijk het lijf vond ik moeilijk en kreeg ik dan ook niet voor elkaar. Na het een tijd geprobeerd te hebben heb ik toch maar hulp gevraagd aan mijn docent. Dit doe ik liever niet dan wel bij beeldende opdrachten – ik krijg dan het gevoel dat het minder mijn opdracht is en dat ik omwille van die zijwieltjes die ik dan krijg lager zal scoren – maar gezien de tijd zag ik geen andere optie.

Het begint erop te lijken

Stap 4: Nadat de benen voor mij gemaakt werden ter voorbeeld van het vormen van het lichaam ben ik aan de slag gegaan met de armen. Om de arm die hij omhoog zou houden te kunnen maken had ik veel extra klei nodig. Die heb ik dan ook van elders van het lichaam, waar die nog meer dan genoeg klei had zitten, weggehaald en verplaatst naar zijn arm. Vaak was het gewoon over zijn lichaam ‘heen te schuiven’ als het ware, maar op de plekken waar dat wat moeilijker ging heb ik toch iets gesjoemeld en wat klei losgesneden en op de arm weer bevestigd. Dit is minder wenselijk, omdat de klei zich dan opnieuw aan elkaar moet hechten, zodat het niet losraakt tijdens het bakken. Als je de klei van plek naar plek verschuift en kneed blijft het wel een massa en zal je dit probleem niet hebben. Toch zag ik soms dus geen andere optie en heb ik toen de beginnende klei-arm en het stuk klei dat ik ging bevestigen nat gemaakt, om het vervolgens tegen elkaar te drukken en over de randen te wrijven. Als de klei iets wittig wordt daar waar je water gebruikt en je ziet de grens tussen de (voormalig) twee stukken klei niet meer, heb je het goed gedaan.
Hij heeft zijn horloge al, nu nog even netter afwerken.

Close-up horloge en arm
Stap 5: Toen ik de rechterarm af had, hoefde ik alleen nog maar de linker te maken. Aan deze kant zat nog veel overtollig klei, dus genoeg om de arm mee te boetseren. Eerst heb ik gekeken hoeveel van die klei ik nodig zou hebben om de arm mee te maken, en vervolgens heb ik daar een incisie gemaakt. Zo zat de klei aan de bovenkant – net als bij een mens -  toch nog vast, maar zou de arm wel iets naast zijn lichaam komen te hangen in plaats van er strak tegenaan. Toen ben ik hem wat ronder gaan kneden en heb ik er een arm van gemaakt.Als laatste voegde ik het horloge toe aan zijn rechterarm en een koffertje aan zijn linker, en zo werd mijn mannetje van klei, een echte wachtende man (van klei uiteraard) ! 

Met koffertje en al!
Geslaagd: Ik vind dat je duidelijk kunt zien dat het een mannetje is die aan het wachten is, hij voldoet dus aan mijn interpretatie van de opdracht.

Kan beter: Ik vind hem vrij karig. Doordat ik in het begin het kneden en vormen van lichaamsdelen niet echt in de vingers had, ben ik daar veel tijd aan verloren. Die gemiste tijd heeft er nu dus voor gezorgd dat mijn mannetje geen leuke hoed heeft, geen haar en zelfs geen kleren aan. Wel heb ik, naast het horloge, nog wel een koffertje toegevoegd zodat die nog iets als een accessoire had, maar zonder stropdas of iets anders zakelijks is dit lastig te herkennen.

Het monster van Loch Ness Ansichtkaart - reflectieverslag Beeldend onderwijs


Het monster van Loch Ness Ansichtkaart, ecoline en Oost-Indische inkt






Betekenis

De opdracht was een ansichtkaart maken van Loch Ness mét een monster erop. Mijn associatie bij Loch Ness is sowieso al Nessie, het monster van Loch Ness, dus een basis voor mijn monster had ik al. Als ik aan Nessie denk, zie ik een monster voor me met een lange nek, en een rug die net een klein beetje boven het water uitsteekt. De inhoud van de opdracht heb ik dan ook uiteindelijk verwerkt door een water te tekenen met Het monster van Loch Ness erin, simpel maar doeltreffend vind ik.

Vorm


Om het beeld wat minder eentonig en wat meer sprekend te maken heb ik zowel in het water als bij het monster zelf meerdere kleuren toegepast. Bij het meer is het wat subtieler, hier zie je wel een verschil als je van boven naar onder of andersom zou kijken. Bij het monster zie je duidelijk twee kleuren bij zijn schubben. Hiermee wil ik niet alleen een kleurverschil suggereren, maar ook de glans van de schubben die nat zijn van het water. De vormen (lees: monster, water, enz.) zijn ontstaan uit verschillende patronen en kleurverschillen, zodat duidelijk het verschil tussen de vormen te zien is. Dit zie je bijvoorbeeld bij de schubben van het monster en de mist die in de lucht hangt.

Het monster is vrijwel zonder vaste lijnen gemaakt en geheel gevormd uit verschillende patronen. Dit geldt ook voor het water  en de mistwolken, die allemaal uit andere patronen bestaan. (textuur)
Verder heb ik verscheidene kleuren gebruikt. Dit heb ik bijvoorbeeld gedaan bij het monster. Hier heb ik met twee kleuren hem niet alleen levendiger gemaakt, het heeft ook als functie om de glans van de schubben te weergeven. (kleur)

Materie

De schets maakte ik met potlood. Met Oost-Indische inkt heb ik vervolgens de lijnen getrokken en de patronen gemaakt. De kleuren zijn te danken aan ecoline, waarmee ik het geheel ingevuld heb.
Ik vind dat de combinatie van de materialen een mooi effect heeft, het mengde fijn en het zijn mooie kleuren, mooier dan bij gebruik van verf want dan waren ze sterker geweest. Wel vind ik het altijd een beetje spannend om met ecoline en Oost-Indische inkt te werken, omdat dit niet of nauwelijks uit je kleren te krijgen is. Verder zie ik geen andere reden voor het gebruik van eventueel ander materiaal.

Beschouwing

Op google heb ik meerdere afbeeldingen van monsters gezocht en ook gezocht op het monster van Loch Ness zelf om me te inspireren en te helpen bij het vormgeven van de kop van mijn monster. De techniek en het materiaal waarmee ik heb gewerkt waren beiden al in de opdracht voorgeschreven; we moesten met ecoline en Oost-Indische inkt een monster maken zonder gebruik van buitenlijnen, waaruit ik opmaakte dat we dus patronen moesten gaan gebruiken.

werkwijze

Ik heb wel eens met ecoline en Oost-Indische inkt gewerkt, al is dat lang geleden en durf ik niet meer te zeggen wanneer, maar het staat me nog wel bij. De techniek van het maken van vormen zonder buitenlijnen te maken was wel geheel nieuw voor me en vond ik dan ook nog best lastig. Wat ik ontdekt heb is dat het een groot verschil maakt als je de streepjes dicht op elkaar of juist verder weg van elkaar maakt. Dit geeft echt een heel ander effect.

Onderzoek 


Stap 1: In eerste instantie dacht ik dat de opdracht voornamelijk gericht was op het maken van een ansichtkaart van Loch Ness en had hier dan ook mijn idee bij bedacht. Tuurlijk associeer ik net als de meeste mensen Loch Ness meteen met het wezen, maar eerder met een “Nessie” dan “Het monster van..”, dus toen bleek dat de eigenlijke opdracht meer gericht was op het maken van een monster of eng wezen, moest ik dat idee overboord gooien. Verder maakte het niet heel veel uit; Het idee dat ik had (monster in water waarbij je de rug net boven water ziet en verder alleen een lange nek met een kop) was vrij makkelijk aan te passen. Ik hoefde er alleen voor te zorgen dat zijn kop angstaanjagend zou zijn.

Stap 2: Vervolgens begon ik met schetsen. Eerst maakte ik de bolling van de rug die net boven water zou steken en trok daar vervolgens een licht golvend lijntje onder die het wateroppervlak suggereerde waar het beest doorheen gekomen was.  De nek kwam hierna en ging ook prima, maar bij het hoofd aangekomen te zijn werd het lastig: Een eng oog maken vind ik niet al te moeilijk, maar om het hoofd en de bek zó te maken dat die angstaanjagend zijn wel. Om me hier een beeld bij te vormen ben ik de schetsen van klasgenoten gaan bekijken en heb ik gezocht wat de afbeeldingen van google bij ‘Het monster van Loch Ness’ zouden weergeven. Hieruit haalde ik op – wat ik eigenlijk ook wel wist-  dat de tanden in ieder geval scherp moesten zijn. De bek zag ik verder niet heel duidelijk aan wat het nou zo angstaanjagend maakte, maar ik heb mijn best gedaan eraan te evenaren. Verder was het schetsen simpel. Ik trok wat lijnen in het water, maakte mistwolkjes en gewone wolken. Bij het schetsen heb ik steeds heel erg licht gewerkt, zodat de potloodlijnen later niet meer in mijn werk terug te vinden zouden zijn. Dit is maar goed ook, want die wolken die ik toegevoegd had vond ik later toch niet zo’n goed idee. De mistwolkjes suggereren al een bepaalde sfeer en zijn ook wat scherper en warriger dan die ronde bolle stereotype wolkjes , die vaak juist meer een zonnige vrolijke dag suggereren en totaal niets mysterieus.

Stap 3: Toen eenmaal de schets af was heb ik de Oost-Indische inkt erbij gepakt, en ben ik als eerst begonnen met het invullen van het lijf van het monster. Hiermee ben ik achteraan begonnen om me zo langzaam omhoog tot aan zijn kop te werken. Als patroon koos ik voor kleine boogjes, een soort kleine letter ‘c’, omdat ik op deze manier schubben kon geven aan het monster. Op de plekken waar ik een mistwolk tegenkwam stopte ik even, vulde ik de mistwolk in met lijntjes, en ging dan pas weer verder met het schub-patroon. Zo kon het niet voorkomen dat je schubben door de wolken ziet, wat suggereert dat het een hele dichte mist is. Hierna begon ik aan het water. Hier wist ik niet zo goed een patroon bij te bedenken. Uiteindelijk ben ik voor een soort krullen gegaan. Vlak voor ik dit besloot had ik bij iemand anders naar mijn mening echt het ideale patroon voor water ontdekt, maar ik vind het nooit zo leuk iets te doen wat een ander al gebruikt. Na lange tijd bezig te zijn geweest met het water en het tussendoor invullen van de mistwolkjes was ik klaar met het maken van de patronen. Tijdens het maken kwam ik erachter dat het verstandig is de pennen niet helemaal in de inkt te dopen, omdat je dan best wel dikke klodders kunt krijgen. Het topje erin dopen is voldoende en werkt prima. Dit geldt eveneens voor de kwasten bij de ecoline.


De potloodschets is af en ik ben begonnen met het maken van patronen
Lijf van het monster begint zich te onderscheiden, eveneens als wat mistwolkjes
Monster en wolken zijn af, begonnen aan het water
Klaar met de Oost-Indische inkt, op naar de ecoline!
Stap 4: Nu alle patronen gemaakt zijn, hoef ik het geheel alleen nog maar in te kleuren met ecoline. Zoals ik eerder al noemde koos ik er zowel bij het monster als bij het water voor om meerdere kleuren te gebruiken, om het zo wat levendiger en realistischer te maken. Het aanbrengen van de verschillende kleuren bij het monster ging eigenlijk als vanzelf, maar bij het water had ik hier wat meer moeite mee. Ik kwam er achter dat het mengen van kleuren niet vanzelf gaat als je ze maar over elkaar heen aanbrengt, en ik kreeg dan ook niet meteen een vloeiende overloop van kleuren. Toen ik eenmaal doorhad dat het mengen van water door de ecoline er voor zorgt dat de kleur wat lichter wordt en mengbaarder, lukte het wel. Zo heb ik er bij het water toch voor kunnen zorgen dat er van boven naar onder (of andersom) een kleurverandering te zien is die vrij vloeiend in elkaar overloopt. Verder stond alleen de lucht nog te wachten. Die heb ik een zachte rozige kleur gegeven. Dit suggereert dat het namiddag of begin avond is, en dat vind ik goed passen bij het mythische en de mist in de tekening. 
Moeite met het maken van kleurnuance in het water
Ecoline wat verdunt, nu lukte het wel!
Monster zijn basiskleur gegeven
Het monster een extra kleurtje gegeven en de lucht ingekleurd.



geslaagd: Ik vind de kleuren erg mooi en ook de gemengde kleuren of de kleuren die samen de schubben vormen. Verder vind ik het onderscheid tussen de verschillende dingen (monster, zee, lucht) met behulp van kleuren en patronen duidelijk zichtbaar. Ook de variatie in vormen van de patronen vind ik geslaagd.

kan beter: Niet dat het mijn intentie was om dit te doen, maar de volgende keer zou ik wat diepte kunnen scheppen in mijn tekening door bijvoorbeeld kleine huisjes en een kust te maken op mijn tekening, zodat het meer en het monster wat groter worden gesuggereerd.



Stadspark in herfstsferen - reflectieverslag beeldend onderwijs

Stadspark in herfstsferen, schilderopdracht











Betekenis 


De opdracht was om een park te schilderen ten tijde van de herfst, een herfstpark dus. Als ik aan de herfst denk, denk ik vooral aan de bladeren die rood, geel en oranje kleuren.  Ook laten de bladeren los van de bomen, met als gevolg dat de bomen minder bladeren hebben dan dat ze in het voorjaar of in de zomer zouden hebben. Ik vind de herfst het mooist wanneer je er middenin zit, dus dat heb ik ook geprobeerd terug te laten komen in mijn werk.


Vorm

Tijdens de lessen hebben we veel geoefend met verschillende manieren om te laten zien dat het ene voorwerp – of in dit geval bomen- verder staat dan het andere voorwerp. Ik heb hierbij gekozen voor de techniek lijnperspectief, omdat ik daar nog iets meer moeite mee heb dan met de rest en die eigenlijk wel het meest interessant vind. Dit lijnperspectief zie je terug bij de bomen links en rechts van de liggende boomstronk, die als verdwijnpunt dat punt achterin het ‘bos’ heeft, hier nog als rondje weergeven.
Bij mijn schilderij heb ik vooral de kleur oranje gebruikt, omdat ik dit echt de herfstkleur vind. Ik heb op de grond echter ook de kleur rood gebruikt voor bladeren om te laten zien dat het verschillende bladeren zijn en in de bomen heb ik meerdere tinten oranje gebruikt om ook daar te suggereren dat dit meerdere bladeren zijn.
Verder heb ik met het kleurgebruik diepte willen suggereren. Zo heeft mijn achtergrond een haast roodbruin-achtige kleur terwijl de bladeren van de bomen op de voorgrond echt oranje zijn en iets naar achter wat doffer oranje. De boom links op de voorgrond lijkt daarbij verraderlijk, maar dat moet een andere boom voorstellen dan de rest, hij heeft bijvoorbeeld als enige bladeren die ook laag aan de boom groeien. Vandaar dat zijn bladeren in het geheel wat meer bruinoranje-achtig zijn dan de rest. Het leek mij mooi en realistisch als ik ook wat zonnestralen door de bomen zou laten vallen. Ik heb de stralen die op de grond schijnen een lichtere kleur geel gegeven dan die tussen de bomen door schijnen, zodat de bodemkleur zichtbaar zou blijven onder de kleur van de zonnestralen.
Qua compositie heb ik gekozen voor een paar bomen op de voorgrond waarvandaan er steeds wat bomen verderop staan richting het verdwijnpunt. Bij de boomstronk die in het midden van het pad ligt heb ik geprobeerd diepte en afstand te suggereren door hem achter smaller te schilderen dan vooraan.

De beeldaspecten in mijn werk zijn bomen die achter andere bomen staan en door het lijnperspectief ontstane verdwijnpunt. Ook heb ik door de kleuren achter in het bos donkerder te maken diepte willen suggereren. Dit heb ik ook gesuggereerd met de boomstronk op het pad. (ruimte)
Ik heb kleuren gebruikt om diepte te scheppen, maar ook om een duidelijke beleving te hebben van mijn werk. Deze kleuren kom je overal tegen wanneer je in de herfst in het bos of in een park loopt. (kleur/ kleurbeleving)

Verder heb ik zonnestralen door de bomen op de bodem laten vallen. De kleur die ik hiervoor gebruikt heb, heb ik lichter gemaakt waar hij op de bodem viel zodat de bodemkleur er op een natuurlijke wijze nog in te zien is. (ruimtesuggestie op het vlak/ kleur/ toonwaarde en lichtval)
Er zijn twee soorten bomen te zien, drie als je alleen de stronk ook meetelt. Je hebt de boom op de voorgrond (links), en de andere bomen. De boom vooraan heeft als enige boom bladeren die ook laag aan de boom groeien. (vormsoort/verschijningsvorm)


materie

De verf die ik bij deze opdracht gebruikt heb is plakkaatverf. Ik vond het fijn in gebruik en het mengt fijn, dus ik heb er persoonlijks niks negatiefs over te zeggen. De schetsen vooraf heb ik uiteraard met een potlood gemaakt. Eventueel ander materiaal of gereedschap dat ik had willen gebruiken was misschien waterverf geweest of een tandenstoker (of iets anders scherps.) De waterverf had ik dan ter vervanging van de plakkaatverf willen gebruiken, omdat dit een iets lichtere kleur geeft en een wat rustigere sfeer wekt in mijn ogen dan deze verf doet. De tandenstoker had ik kunnen gebruiken om wat meer patronen en structuur toe te brengen in bijvoorbeeld de stronken van de boom om zo de lijnen en groeven in de bast te kunnen vormen.

beschouwing


Ik heb meerdere afbeeldingen op google ter inspiratie bekeken, maar ik heb me uiteindelijk door een afbeelding echt laten leiden tijdens het schilderen. Mijn schilderij is er dan ook sterk op gebaseerd, ik heb hooguit de achtergrond iets versimpeld uit tijdnood. Zo bracht die afbeelding mij bijvoorbeeld op het idee voor de lichtinval en zonnestralen tussen de bomen.

werkwijze



Ik heb op de middelbare school eindexamen in kunst gedaan, een vak waar we ook regelmatig bij moesten schilderen. Zo ook met plakkaatverf. Technieken als lijnperspectief zijn volgens mij wel eens aan bod gekomen, maar dat is  sindsdien allemaal weer weggezakt bij mij. Op momenten dat ik deze verf gebruikte in het verleden gebruikte ik de verf direct op het papier met m’n kwast en maakte ik mijn kwast alleen nat als ik een andere kleur wilde gebruiken. Bij het schilderen van dit herfstpark heb ik geleerd dat wanneer je de verf zelf ook wat natter maakt met water , dat de verf dan wat dunner op het papier komt en je de verf zo ook beter kunt mengen. Wat ik lastig vond was het maken van de lichtinval bij mijn park. Voornamelijk hoe ik de stralen moest laten ‘vallen’ en hoe het er zoveel mogelijk uit zou zien als zonnestralen en zo min mogelijk als gewone gele strepen.

Onderzoek


Stap 1: Ik ben begonnen met het schetsen van het park. Dit ging op zich prima, maar veel werk vond ik het wel. Zo had ik de achtergrond beter vervaagd kunnen tekenen in plaats van nog zo concreet. Dit had dan nog steeds bomen in de verte gesuggereerd maar had veel minder tijd gekost. Bezig met de bomen, leek het me leuk als er ook een pad zou lopen door het bos, omdat het tenslotte wel een soort park moest zijn. Omdat ik lijnperspectief nog een vrij lastige techniek vind, besloot ik om die toe te passen. Zo zijn er twee paden ontstaan in mijn schilderij, een met een liggende boomstronk in het midden en een rechts daarvan, een twee-splitsing.


De potloodschets
Stap 2: Toen ik klaar was met het schetsen van de bomen en de takken, begon ik aan het schilderen. De bodem hem ik een bruine kleur gegeven, en ik heb bewust korte kwaststreken gebruikt om zo een warrig effect te geven. De bodem is tenslotte niet egaal en er liggen bladeren op. Toen ik de bodem geverfd had, verfde ik de bomen. Onderwijl het verven van de bomen bedacht ik me dat ik zonnestralen door de bomen wilde laten vallen. Hierom was het handiger om het schilderen van de bomen even te pauzeren en te beginnen aan de zonnestralen. Zo kon ik de bomen eroverheen schilderen en vielen ze er dus echt tussen en niet voor alle bomen. Ik vond het erg lastig, lastiger dan ik verwacht had.  Een zonnestraal is een gelige straal licht die op de grond valt, maar waar je -zowel in de lucht als op de grond- prima doorheen kunt zien. Dit vond ik dan ook lastig te verwezenlijken. De stralen in de lucht waren niet zo goed gelukt omdat ze veel te fel zijn, dus bij de bodem besloot ik het anders te proberen. Hier heb ik de verf met water aangelengd op hem te verdunnen. Dit heb ik vervolgens over de bodem heen geverfd. Dat werkte wel prima. Nu de zonnestralen af waren en ik de overige bomen ook kleur heb gegeven, begon ik aan de bladeren van de bomen. Ik gaf de bladeren oranje-tinten die hoe verder naar achteren de bomen stonden, hoe donkerder de tint werd. De boom links gaf ik een wat meer bruin oranje-achtige tint. Dit deed ik om een andere boomsoort te suggereren, maar toen ik het resultaat zag besefte ik me dat dit nog wel eens voor verwarring kon zorgen aangezien de wat donkerdere kleuren eerst juist de diepte in mijn tekening aangaven, en nu ineens een andere boomsoort. Om die reden heb ik er dan ook voor gekozen om bij deze boom de bladeren ook lager te schilderen dan alleen in de top, wat het geval is bij die andere bomen. Nu heeft hij een ander soort begroeiing, en nu is het duidelijker. 

bodem ingekleurd
Bomen en zonnestralen toegevoegd
begonnen aan de bladeren

stap 3: Nu de bomen in zijn geheel af zijn, stond mij alleen nog het opvullen van de achtergrond te doen. Ik besloot nog wat bomen vervaagd op de achtergrond te maken omdat ik het nog ietwat karig vond en heb de achtergrond verder een bruinige kleur gegeven. Dit vond ik iets toch iets teveel bruin, en heb er een meer paarsige kleur van gemaakt, dit vond ik er goed bij passen en gaf toch wat meer onderscheid. Ook heb ik op de grond nog wat oranje en rood-tinten gebruikt om bladerhopen te maken.





achtergrond invullen